woensdag 30 april 2008

Lintjesregen

Weer zat hij er niet bij. Dienstjaren en ervaring telden blijkbaar niet. Zijn zwager die in het bedrijfsleven zat zei altijd dat lintjes alleen maar werden uitgedeeld aan mensen die opvielen, die zich op de voorgrond drongen. Zoals zijn buurman, die deed vrijwilligerswerk met een groot EHBO-diploma. Die had er een gekregen nadat hij in de krant had gestaan, vooraan op een foto waarop hij mensen uit een verongelukte trein hielp.

Zich op de voorgrond dringen was niks voor hem. Maar hij had zó zijn best gedaan, al die jaren bij Publieke Werken. De hondenspeelweides waren zijn laatste grote project geweest, al moest hij toegeven dat dat ook alweer zo’n twaalf jaar geleden was. Maar nog steeds zag hij dat als zijn huzarenstukje, als zijn pièce de resistance.

In feite was hij een idealist. Met de hondenspeelweides had hij willen laten zien hoe je met weinig middelen de woonomgeving in de stad beter en meer persoonlijk kon maken. Maandenlang was hij ermee bezig geweest, met plekken uitzoeken waar ze moesten komen, niet te ver van de huizen vandaan, maar ook niet in plaats van trapveldjes voor kinderen of mooie plantsoenen voor ouderen, want dan kreeg je daar weer weerstand tegen.

Toen hij klein was en nog buiten speelde, toen had je die voorzieningen niet. Hij wist nog goed dat hij bij het voetballen op het landje om de hoek een keer een sliding had gemaakt, dwars door een verse hondendrol, die hij niet gezien had. De poep zat in één grote smeur van zijn sokken tot zijn kraag. Zijn moeder was zo boos geworden dat hij bijna moest huilen. Maar hij had het toch niet expres gedaan?

Dat moest beter kunnen. De mensen bewust maken, wilde hij. De bordjes met “Verboden voor honden Art 51 A.P.V.” waren wettelijk vastgelegd, daar viel niets creatiefs mee te doen. Maar met de bordjes voor de hondenspeelweides had hij carte blanche gehad. Tientallen had hij er bedacht. Hij had zijn vrouw gevraagd, en of haar vriendinnen nog leuke ideeën hadden. Verder dan dat had hij in familiekring niet durven vragen. En voor een mailing in de buurten was geen geld, want al die bordjes een aparte naam, dat liep toch al aardig in de papieren.

Aanvankelijk werd het nauwelijks opgemerkt, zelfs bij PW niet. Het plaatsen van bordjes was immers aan de orde van de dag, niemand die merkte dat er een heel team vijf weken lang bezig was met zijn bordjes. En er kwamen ook vrijwel geen reacties van bewoners, niet positief, niet negatief. Vreemd, want je had ook zeikers die over een scheefliggende stoeptegel al een brief op hoge poten aan de burgemeester schreven.

Het kwam eigenlijk vanuit de plantsoenendienst, die kregen ze het eerst in de gaten. Logisch, achteraf. Dat hij de risée van PW werd, dat deed hem niet veel, hij meed zijn collega’s sowieso al. Maar wat hem wel kwaad maakte was dat hij parels voor de zwijnen had gegooid. Het viel namelijk niet te ontkennen: er was geen hond die zich er iets van aantrok.

In de jaren daarna had hij nooit meer zulke projecten gekregen. Wel steeds zijn periodiek, want hij was altijd zeer consciëntieus zijn werk blijven doen. En daarom hoopte hij in stilte nog altijd op net dat beetje extra erkenning.

Het was kwart voor vijf. Hij pakte de telefoon en belde naar huis, zoals altijd. “Ja lieverd, ik kom er zo aan hoor.” Dat had ze altijd graag, dat ze wist dat hij onderweg was gegaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten