woensdag 14 mei 2008

Een nieuw Ezelsproces?

Zoals ik al eerder op dit blog opmerkte: er is geen subgroep van de wereldbevolking met meer talent voor gekwetst zijn dan gelovigen. Nu had ik had me voorgenomen nou eens een tijdje niks te zeggen over religie, maar Ernst Hirsch Ballin gooide roet in het eten. Het is 2008 en onze minister van jusititie acht het nodig om de naleving van het vloekverbod aan te scherpen.

Slim gebruik makend van de tijdgeest, waardoor, dankzij de opkomst van de islam, overdreven respect voor mystieke verklaringen over de oorsprong en de zin van het leven opeens weer bon ton is, probeert deze lepe katholiek het niet-religieuze deel der natie een oorvijgje toe te dienen.

Toegegeven, zo'n vaart zal het allemaal niet lopen, maar hebben we nou echt weer een Ezelsproces nodig om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting hernieuwd vast te stellen? Voor de gelegenheid heb ik een oude column van stal gehaald en geüpdatet (wie denkt dat dat laatste woord niet correct gespeld is kijke in het Groene Boekje).
____________________________________________________________________________________________________

Toen ik stopte met agnost zijn en me tot het atheïsme bekende, kreeg ik prompt een hekel aan agnosten. Wat een slap gedoe zeg: wel beweren dat we met de rede het bestaan van God niet kunnen aantonen, maar anderzijds Zijn bestaan niet uitsluiten. En om dezelfde reden. Dat riekte mij teveel naar mensen die alleen met Kerst naar de kerk gaan of in het stervensuur toch nog even een priester laten langskomen voor het laatste oliesel; echt geloven doen ze niet, maar je weet maar nooit waar het goed voor is. Ook ietsisten (“Ik ga niet naar de kerk, maar ik geloof wel dat er iets is”) konden in dit verband op mijn welgemeende antipathie rekenen.

Er brak een fijne tijd aan. Ik woonde in het meest geseculariseerde land ter wereld, waar religieus gemor steeds minder doordrong. Streng gereformeerde enclaves op de Zuid-Hollandse eilanden en de Veluwe waren nog weinig meer dan folkloristische attracties; alle overige christenen waren behoorlijk licht in de leer geworden. Nee, dat atheïsme zat in Nederland in de lift.

Kleuter
Maar na verloop van tijd begon het tot me door te dringen dat ik een forse categorie gelovigen over het hoofd zag: onze honderdduizenden moslimbroeders- en zusters. En dat 86 procent van de wereldbevolking een of andere religie aanhangt. Als atheïst ben je dus zwaar in de minderheid en je bent eigenlijk verplicht om al die religieuze groeperingen serieus te nemen, al is het maar uit lijfsbehoud.

Het moeilijke daaraan is dat ik eigenlijk ieder geloof kinderlijk vind, en dus ook iedere gelovige een, eh, ja, soort kind. Ik herinner me een prettig gesprek met een Indonesische vakbondsman, elf jaar geleden, in de trein van Soerabaja naar Jakarta. Hele intelligente jongen.

Hij had veel interessants te melden en vond dat blijkbaar ook van mij, tot het moment dat hij in de gaten kreeg dat ik niet alleen geen moslim was, maar überhaupt het bestaan van welke god dan ook ontkende. Hij sprak: “But who made your little ears? And your little nose?” Choquerend. Het ene moment praat je met een volwassene, het volgende ogenblik zit je tegenover een kleuter van vier.

Waterloper
Het lastige in dit soort gesprekken is de onbewijsbaarheid van mijn atheïstische gelijk. Omdat ik denk dat er geen god en geen hiernamaals bestaat, kan ik na mijn dood niet even bellen om mijn religieuze medemensen te melden dat het hiernamaals niet bestaat. Omgekeerd kunnen zij die wel in het hiernamaals geloven, mij na hun dood ook niet even inseinen omtrent hun gelijk. Alweer omdat dat hiernamaals van hen er niet is.

Toch vraag ik me af wie er beter af is. Religie, maar meer nog religieuze gemeenschappen, heeft een belangrijke maatschappelijke functie, zelfs in een land als het onze. Ik zie het aan mijn vader, 80 inmiddels. Het strenge protestantisme uit zijn jeugd heeft plaats gemaakt voor iets dat ik ‘protestantisme lite’ noem en dat bijkans tegen new age aanschurkt. Jezus die over water loopt? Forget it. Maar mijn vader gaat wel graag naar de kerk, vooral om in een vertrouwde omgeving onder de mensen te kunnen zijn.

Voorts kunnen gelovigen tijdens hun leven een hoop tegenslag verwerken in de zekerheid van allerlei heerlijkheden na hun dood. Het wrange is natuurlijk wel dat ze er pas na hun dood achterkomen dat die heerlijkheden helaas op een waanidee berusten. O nee, natuurlijk niet: na je dood kun je nergens achterkomen. Of toch wel? Ik geloof dat ik maar ietsist word. Je weet immers maar nooit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten